De betekenis van de Atlantische slavernij voor de Nederlandse economie in de tweede helft van de achttiende eeuw.

Author(s)

  • Pepijn Brandon International Institute of Social History Vrije Universiteit Amsterdam
  • Ulbe Bosma International Institute of Social History Vrije Universiteit Amsterdam

DOI:

https://doi.org/10.18352/tseg.1082

Keywords:

Slavery, Slave-trade, Dutch Republic, GDP, Atlantic Trade

Abstract

Dit artikel presenteert de eerste methodologisch onderbouwde berekening van het gewicht van op Atlantische slavernij gebaseerde activiteiten in de Nederlandse economie in de tweede helft van de achttiende eeuw. De Nederlandse Republiek was in deze periode één van de meest ontwikkelde commerciële samenlevingen in Europa. In deze economie speelde de import, verwerking en export van door slaven geproduceerde artikelen zoals suiker, koffie en tabak een belangrijke rol. Maar liefst 5,2 procent van het Nederlandse Bruto Binnenlands Product, en zelfs 10,36 procent van het BBP van Nederlands rijkste provincie Holland, was in 1770 op slavernij gebaseerd. In de onderzochte periode bestond de Nederlandse handel voor 19 procent uit producten die geteeld werden door slaven in het Atlantische gebied. De genoemde hoge percentages waren het gevolg van de vooraanstaande rol die Nederland – en Holland in het bijzonder – speelde in de distributieketen van door slaven geproduceerde goederen. Deze keten liep vanaf de bevoorrading van slavenschepen in Nederland, via de slavenhandel, de plantages, het vervoer van tropische producten naar Europa en de verwerking ervan in Nederland, tot aan de export naar het Europese achterland. Deze keten verbond Nederland niet alleen met Nederlandse koloniën zoals Suriname maar ook met andere plantagekoloniën zoals de Franse kolonie Saint Domingue.

               In totaal representeert de enorme stroom door slaven geproduceerde koffie, suiker en tabak ongeveer 120.000 mensjaren aan gedwongen werk op plantages in de Atlantische wereld. Dit in een tijd waarin de beroepsbevolking in Nederland zelf niet groter was dan een miljoen mensen. De groei van deze handel opende de Rijnhandel met het Duitse achterland en ondersteunde Holland in een economisch moeilijke tweede helft van de achttiende eeuw. Daarnaast profiteerden ook de scheepsbouw en de verwerkingsindustrie. Maar liefst 40 procent van de totale groei van de economie van de provincie Holland in deze periode was terug te voeren tot de slavernij.

Downloads

Download data is not yet available.

Author Biographies

  • Pepijn Brandon, International Institute of Social History Vrije Universiteit Amsterdam

    Dr. Pepijn Brandon is UD Economische en Sociale Geschiedenis aan de Vrije Universiteit, en Senior Onderzoeker aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Hij is auteur van War, Capital, and the Dutch State (1588-1795) (Leiden / Boston: Brill, 2015) en ontving in 2013 een NWO-Rubicon en in 2016 een NWO-Veni voor onderzoeksprojecten over slavernij, oorlog en kapitalistische ontwikkeling in internationaal comparatief perspectief. In 2020 zal hij op uitnodiging doceren aan Harvard University als The Erasmus Lecturer on the History and Civilization of the Netherlands and Flanders.

  • Ulbe Bosma, International Institute of Social History Vrije Universiteit Amsterdam

    Prof. dr. Ulbe Bosma is Senior Onderzoeker aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis en bijzonder hoogleraar Internationale Comparatieve Sociale Geschiedenis aan de Vrije Universiteit. Hij publiceerde onder meer The Sugar Plantation in India and Indonesia (New York: Cambridge University Press, 2013) en The Making of a Periphery. How Island Southeast Asia Became a Mass Exporter of Labor (New York: Columbia University Press, 2019)

Downloads

Published

2019-10-19

Issue

Section

Research Article

How to Cite

Brandon, P., & Bosma, U. (2019). De betekenis van de Atlantische slavernij voor de Nederlandse economie in de tweede helft van de achttiende eeuw. TSEG - The Low Countries Journal of Social and Economic History, 16(2), 5-46. https://doi.org/10.18352/tseg.1082